Het is een vreemde gewaarwording om in het doolhof van de kunstwereld te navigeren, op zoek naar erkenning en verkoopkansen. Maak je kunst voor jezelf, omdat je een innerlijke drang voelt om te creëren, of maak je kunst voor de buitenwereld? Idealiter zou je in ieder geval uit de kosten willen komen. Maar uiteindelijk draait veel om geld—dat ongrijpbare, vaak onlogische concept. Zonder geld kun je weinig, en dus moet er ergens iets binnenkomen.
( foto Rene Wopereis )
Om die reden heb ik altijd een baan naast mijn kunstenaarschap gehad. Dat bood me een zekere mate van rust. Toch bleef de wens om te exposeren knagen, en dus besloot ik om “het kunstje af te kijken” in Amsterdam. Maandenlang ging ik op mijn vrije dag naar Amsterdam, in de hoop contact te leggen met een galerie die mijn werk zou willen presenteren. Gezien mijn terughoudendheid en verlegenheid was dat een behoorlijke uitdaging. Het voelde al als een overwinning om überhaupt naar Amsterdam te gaan, laat staan om daadwerkelijk een galeriehouder aan te spreken.
Op een dag kwam ik in contact met Peter Diem, een kunstenaar die alles zelf regelde: zijn eigen galerie, zijn eigen verkoop. Het was indrukwekkend. Kort na onze kennismaking zag ik hem op tv; zijn bekendheid leek echter tijdelijk, want later hoorde ik weinig meer van hem. Hij staat nog wel vermeld op Wikipedia. Uiteindelijk werd ik uitgenodigd in zijn atelier.
Ons telefoongesprek vooraf was bijzonder. Hij nam op terwijl hij in bad zat, zoals hij zelf vertelde, en verontschuldigde zich voor het gebubbel op de achtergrond. Het klonk ongeloofwaardig, maar toen ik zijn enorme loods binnenging, bleek er inderdaad een bad middenin te staan. Volgens hem was dit de plek waar hij tot nieuwe ideeën kwam. Misschien wilde hij me gewoon imponeren, met het bad, zijn luxe Mercedes, en de medewerker die me van zijn galerie naar de loods bracht.
Helaas leverde het contact niet veel op. Hij vond mijn werk goed, maar adviseerde me om zeefdrukken te maken: dat zou makkelijker verkopen en sneller geld opleveren. Hoewel zijn advies misschien praktisch was, voelde het niet als de richting die ik wilde inslaan.
Later had ik nog contact met Tom Okker, de voormalige tennisser, die samen met een compagnon de Jaski Galerie in de Spiegelstraat beheerde. Ook ontmoette ik Nico Koster, een fotograaf met banden met de Cobra-beweging. Tijdens een lunch op de hoek van de Spiegelstraat spraken we over mijn werk en hoe ik het zou kunnen aanpakken. Toch besloot ik uiteindelijk om het daarbij te laten.
Ik keerde terug naar Deventer, vastbesloten om me op mijn eigen tempo te richten op schilderen en tekenen. Als mijn werk zijn weg naar kopers zou vinden, zou dat mooi zijn. Maar belangrijker was dat ik trouw bleef aan mijn eigen visie en passie.
Dit soort verhalen heb ik al eens eerder verteld aan een verslaggever en zijn in verkorte vorm gepubliceerd in kranten en tijdschriften. Maar dit keer vind ik het belangrijk om ze op mijn eigen manier te beschrijven.